eric-prouzet-S3TXx97fhkA-unsplash

Bonen (Phaseolus vulgaris)

eric-prouzet-S3TXx97fhkA-unsplash

Bonen vormen een grote groep van gewassen die tot het geslacht Phaseolus behoren en tot de soort vulgaris. Met uitzondering van de pronkboon: Phaseolus coccineus. BZe zijn in twee groepen te onderscheiden; de hardschillige of droogbonen (droogwinners) en de weekschillige bonen. Van de droogbonen, zoals bijvoorbeeld de bruine boon, witte bonen en kievitsboon, eten we de gedroogde zaden. Weekschillige bonen zijn bijvoorbeeld sperzieboontjes of snijbonen waarvan de gehele peul gegeten wordt. Bonen komen van oorsprong uit Zuid-Amerika. Ze houden van warmte en kunnen niet tegen nachtvorst. Er wordt daarom niet eerder dan in mei gezaaid. De laagblijvende rassen worden stam- of struikboon genoemd. De hoge rassen waarvan de stengel 2 tot 3 meter lang wordt en zich langs stokken windt, worden stokbonen genoemd.

Zaaien

Bonen zijn een makkelijk te telen gewas maar ze kunnen slecht tegen kou en natte grond. Daarom is een waterdoorlatende grond die snel opwarmt van belang. Op laaggelegen natte grond kan zaaien op ruggen/heuveltjes eventueel een mogelijkheid zijn. Humueuze grond die jaarlijks van rijpe compost wordt voorzien is voor bonen het meest geschikt. Ze hebben geen zware bemesting nodig. Ze zorgen voor een deel zelf voor stikstof want bonen behoren tot de vlinderbloemenfamilie. Bonen vallen onder de peulvruchten en de vruchtwisseling bedraagt minstens één op vier. Uien, bieslook, knoflook en andere Alliumsoorten zijn geen goede buren voor bonen. De kiemduur is tussen de één en twee weken, het kiemvermogen van het zaad is drie jaar. Bonen kunnen voor het zaaien eventueel een etmaal in water voorgeweekt worden. Op zijn vroegst wordt gezaaid na half mei wanneer er geen kans op nachtvorst meer is. Eventueel wordt nog langer gewacht, want de grond moet al wat zijn opgewarmd voor een goede kieming van de bonen. De grond kan bij slecht weer zo nodig een paar weken met folie of plastic bedekt worden om op te warmen. Het zaaien van stambonen kan op twee verschillende manieren gebeuren. In de rij om de 5 tot 10 centimeter een zaadje waarbij de afstand tussen de rijen 40 tot 50 centimeter is. Een andere manier is drie of vier zaden bij elkaar te leggen op 40 bij 40 centimeter. De zaaidiepte is afhankelijk van het type grond. Op zandgrond wordt wat dieper, ongeveer tot 4 centimeter, gezaaid. Op zware grond is 2 centimeter voldoende.

Bonenstaken zetten

Om stokbonen te kunnen laten klimmen, worden voor het zaaien de bonenstaken geplaatst. Dat kunnen lange takken zijn of tonkinstokken. Wanneer het gewas flink is opgegroeid is het behoorlijk windgevoelig en zeker na regen erg zwaar. De constructie waarbij stokken rechtop in een enkele rij geplaatst worden (op ongeveer 30 centimeter van elkaar) is het minst stevig. Meestal wordt een gekruiste dubbele rij toegepast. Hierbij staan de stokken in een dubbele rij naar elkaar toe en worden bovenaan verbonden aan een horizontale stok. Een andere mogelijkheid is een wigwamvorm of ‘op hokken’ zoals dat wel wordt genoemd, waarbij vier stokken in een vierkant staan die bovenaan worden samengebonden. Zet de stokken bij deze twee manieren op ongeveer 70 centimeter afstand van elkaar. Het zaaien gebeurt vervolgens in een halve cirkel aan de binnenzijde van elke stok. Per stok worden meerdere zaden ‘gelegd’ op ongeveer vier centimeter van elkaar. Van de zware pronkbonen drie zaden, van snijbonen vier of vijf zaden en van sperziebonen zes zaden.


Regelmatig plukken

Na opkomst worden de plantjes aangeaard. De klimmers moeten bovendien soms geholpen worden de stok te vinden. Let er hierbij op dat bonen linksom rond de stok klimmen. Wanneer bonen op lichte grond geteeld worden kan bij aanhoudende droogte gedurende de eerste weken en tijdens de bloei en vruchtzetting water gegeven worden.
In de oogstperiode moeten de weekschillige bonen regelmatig geplukt worden. Hoe jonger de boon, hoe malser. Regelmatig plukken zorgt er bovendien voor dat de plant langer doordraagt. Door het zaaien over langere periode te spreiden wordt uiteraard ook de oogst gespreid. Vooral sperziebonen kunnen over een lange periode gezaaid worden. De laagblijvende rassen van de tweede helft in mei tot eind juli en de klimmers tot ongeveer half juli. Van sommige droogbonen zoals bijvoorbeeld de groene flageolets kunnen de gedopte jonge zaden worden gegeten. Maar meestal worden de droogbonen geteeld als bewaargroente voor de winter. In september als het blad is vergeeld, worden de planten uit de grond getrokken en in bossen te drogen gehangen onder een afdak. Wanneer de planten goed droog zijn worden de bonen uit de peulen gehaald.


Veel keus

Behalve struik- en stokbonen zijn er verschillen in lengte van de peul en rassen met of zonder draad. Een aantal rassen heeft over de lengte van de peul een taaie draad die ook na het koken niet zacht is geworden. Nieuwe rassen worden tegenwoordig wel geselecteerd op draadloze peulen, maar het kan desondanks voorkomen dat er toch een draad gevormd wordt als gevolg van het weer. Grote temperatuurverschillen en veel afwisseling in droogte en regen kunnen de groei van de bonen beïnvloeden.

  • Sperzieboon
    Sperziebonen worden ook wel prinsessenboon of slaboon genoemd. De zogenaamde ‘enkele’ rassen hebben een fijne platte peul met dikke zaden. De ‘dubbele’ rassen hebben een dikke, vlezige peul die bijna rond is. Stokslabonen geven een grotere opbrengst dan de stamslabonen. Van de sperzieboon bestaan erg veel rassen, zowel van de struik- als van de stokbonen. Naast de groene sperziebonen zijn er rassen met gele peulen die bijzonder zacht en mals zijn, waardoor ze ook wel boterboon worden genoemd o.a. ‘Boterkoning’. Een groene stamboon voor zomer en late teelt is ‘Prelude’, ‘Purple Queen’ is een ras met paarse peulen en iets koudebestendiger dan de groene bonen. Tijdens het koken kleuren de peulen weer groen. De fijne Franse naaldboontjes zijn vaak bijzonder lekker maar moeten jong geplukt worden.

  • Spekboon
    Spekbonen zijn een soort grote sperzieboon met peulen die meer dan 20 centimeter lang zijn. Spekbonen zijn evenals pronkbonen alleen verkrijgbaar als klimmers. Een voordeel van spekbonen is dat ze niet snel taai worden als ze niet snel geplukt worden en bovendien vormen ze geen draad. Goed verkrijgbaar zijn ‘Neckargold’ met gele peul, ‘Neckarköningin’ met groene en ‘Blauhilde’ met blauwpaarse peul.

  • Pronkboon
    De pronkboon heeft lange platte peulen die alleen als ze jong zijn als snijboon worden gegeten. Oudere peulen kunnen aan de plant blijven en als droge boon gebruikt worden. De productie is niet erg groot maar pronkbonen zijn snelle groeiers die makkelijk drie meter hoog worden en als windschut kunnen dienen. Pronkbonen zijn sterker en beter bestand tegen kou en wind dan de andere bonen. Daarbij bloeien ze erg mooi met rode, roze, witte of rood met witte bloemen. Rassen zijn onder andere ‘Emergo’ een oud, witbloeiend ras met draad, ‘Lady Di’ met rode bloem en draadloos of ‘Painted Lady’ voor de mooie moestuin waarvan de bloemen rood met wit zijn.
  • Snijboon
    Ook de lange platte peulen van de snijboon worden fijn gesneden voor het koken. De oudere peulen worden snel taai, dus is regelmatig plukken nodig. ‘Admires’ is een stamsnijboon zonder draad, ‘Helda’, eveneens zonder draad, is een stoksnijboon, ook wel ‘Supermarconi’ genoemd.
  • Droogboon
    Door de belangstelling voor ouderwetse groenten zijn droogbonen weer interessant geworden. Zo zijn naast de traditionele witte en bruine boon oude streekgebonden rassen opnieuw verkrijgbaar. De zaden van droogbonen hebben vaak een erg mooie kleur of tekening. Wat zeker geldt voor Mexicaanse soorten, maar ook voor rassen als ‘Heilig boontje’, ‘Borlotto di Vigevano’ (andere naam is ‘Fire Tongue’) en ‘Saint-Esprit à oeil rouge’.  De gewone bruine boon is ‘Bruine Noordhollandse’ waar onder andere soep van gemaakt kan worden. Geschikt voor soep zijn bijvoorbeeld ook ‘Groninger strogele’, ‘Gele citroen’, ‘Friese woudboon’ of ‘Witte eiboon’. Kievitsbonen zijn witpurper gevlekt en als stam of stokboon verkrijgbaar.

Plagen en aantastingen

De bonenkever kan schadelijk zijn voor droogbonen. De larven boren zich in het zaad van rijpende peulen, wat zichtbaar is aan de gaatjes die in de boon zitten. In de boon ontwikkelt de larve zich verder. Als zaaigoed zijn de bonen dan nog wel te gebruiken na een behandeling van minimaal drie dagen in de diepvries of één uur in de oven bij 55 graden Celsius.

Een belager van alle bonen is de bonenvlieg, een grijze vlieg van een halve centimeter groot die eitjes in de grond legt of in achtergebleven stoppels van spinazie. Ook verse mest trekt de vlieg aan. De larven uit de eitjes boren zich in de kiemstengels en zaadlobben wat het einde van de kiem betekent.

Bonen zijn gevoelig voor schimmelziekten die bij koel en regenachtig weer kunnen optreden. Het betreft roest, grijsrot of grauwe schimmel, bonenvlekkenziekte en sclerotiniarot. Om aantastingen te voorkomen of te beperken is het belangrijk niet te dicht op elkaar te zaaien, zodat de planten goed kunnen opdrogen. Verwijder geel en aangetast blad en onkruid dat tussen de planten staat. Overwintering van de schimmels gebeurt op oude plantenresten en bonenstaken. Jonge bonenplantjes kunnen door de bladrandkever of door vogels, konijnen en slakken aangevreten worden, terwijl het zaad interessant is voor muizen.


© Tekst: Terra van Zomeren

Delen